Karl Amadeus Hartmann : Concerto funebre voor viool en strijkorkest | Afdrukken |
zaterdag, 25 december 2010 17:14
  1. Introduction (Largo) - hartmann
  2. Adagio -  
  3. Allegro di molto - 
  4. Choral (Langsamer Marsch)

Karl Amadeus Hartmann werd in 1905 geboren als zoon van een kunstschilder. De vriendschap met de beroemde dirigent-componist Hermann Scherchen vond hij zelf het belangrijkste voor zijn muzikale opleiding.

Hartmann citeert in zijn ‘Kleine Schriften’ een uitspraak van Ernst Barlach uit 1937: “Naar het buitenland ga ik niet, in het vaderland moet ik me als een emigrant voelen - en zelfs slechter nog dan een werkelijke, omdat alle wolven tegen mij en achter mij huilen.” In 1933 toen de Nationaal-Socialisten in Duitsland aan de macht kwamen, heeft hij zich direct tegen het regime uitgesproken, en zich vervolgens volledig teruggetrokken uit het muzikale leven tot na het eind van de oorlog. Alleen buiten Duitsland zijn in die periode werken van Hartmann uitgevoerd. Als geen ander voelde Hartmann zich een ‘Innerlijke emigrant’.

Hartmann voelde zich verbonden met een lange traditie van Duitse componisten: Schubert, von Weber, Schumann, Strauss, Hindemith hebben grote indruk gemaakt in zijn kinderjaren. Hij heeft tijdens de tweede wereldoorlog les gehad van Anton Webern, maar het twaalftoonssysteem van Schönberg, Berg en Webern heeft hij nooit strikt gehanteerd. Hij volgde geen enkel systeem of school en heeft zelf ook nooit onderwijs gegeven.

In zijn vroege werken heeft hij alle nieuwe kunststromingen van zijn tijd geabsorbeerd: Dadaisme, Futurisme, Jazz. Alle vroege composities heeft hij echter vernietigd. Alleen de Eerste Symphonie (1936, revisie 1948) en het Concerto funebre heeft hij gespaard. Ook heeft hij vele vroege werken radicaal omgewerkt tot nieuwe stukken. Dat geld zelfs voor zijn symfonieën. Aan het einde van zijn leven (1963) heeft hij een indrukwekkend oeuvre nagelaten van onder andere acht symfonieën, een opera, twee strijkkwartetten en de imponerende, bijna voltooide Gesangsszene op tekst van Sodom en Gomorra voor bariton en orkest.

In zijn ‘Kleine Schriften’ beschrijft hij later zijn uitgangspunten: “Ik laat mij niet verstoren door de al te wisselende tijdsstromingen. Het belangrijkste vind ik zo te schrijven, dat men mij begrijpt. Iedere noot moet doorvoeld en iedere rust opmerkelijk ademend zijn. Wie mijn grondstemming depressief toeschijnt, te weinig hoopvol, die vraag ik hoe een mens van mijn generatie zijn tijd anders kan benaderen dan met een zekere zwaarmoedige gedachtegang. Een kunstenaar mag niet in de ouderdom treden zonder gesproken te hebben. Mijn muziek is ‘Bekentenismuziek’ genoemd. Ik zie daarin een bevestiging van mijn doelstelling. Het is mij erom te doen mijn Humanitaire levensbeschouwing een artistiek organisme te verschaffen. Ik acht het echter van ondergeschikt belang met welke materialen dat doel bereikt wordt: tonale, atonale of seriële technieken.”

In oktober 1945, onmiddellijk na de oorlog stichtte Hartmann de Musica Viva-concertserie in München. Hij heeft daarmee een grote rol gespeeld in de wederopbouw van de muziekcultuur in Duitsland. Hij was na de oorlog bevriend met de grote componisten van zijn tijd: Henze, Maderna, Dallapiccola, Nono, Boulez. De premières van zijn werken waren indrukwekkende gebeurtenissen. Dat zijn muzikale idioom weinig aansloot bij de moderne stromingen heeft er zeker toe bijgedragen, dat zijn werken tegenwoordig weinig worden uitgevoerd. De extreme complexiteit en moeilijkheidsgraad werken dat tevens in de hand.

Concerto funebre

Het Concerto funebre is geschreven voor soloviool en strijkorkest. Het is opgedragen aan ‘Meinem lieben Sohne Richard’. Hartmann schreef zelf een korte toelichting: “Mijn Concerto funebre ontstond in de herfst van 1939. Deze tijd verklaart de grondstemming en aanleiding van het stuk. De vier delen, Koraal - Adagio - Allegro - Koraal, gaan zonder onderbreking in elkaar over. Tegenover de toenmalige uitzichtloosheid moest in de beide Koralen aan het begin en einde een expressie van vertrouwen bieden. Het eerste koraal wordt voornamelijk door de solostem gedragen. Het orkest, dat niet begeleidt, neemt slechts de kadensering over. Het tweede koraal aan het einde heeft het karakter van een langzaam schrijden, met een liedachtige melodie. De klaagzang in het Adagio wordt onderbroken door treurmarsachtige episoden, en staat in het teken van de melodie en klank. Het Allegro - met gehamerde achtste-noten - ontketent ritmische en dynamische krachten. Ik wilde alles wat ik dacht en voelde opschrijven, en dat gaf aanleiding tot de vorm en melodie.”
In al zijn werken treffen we fragmenten aan waarin de muziek als het ware uit zijn voegen barst. Soms zware orkestraties, bombastische of gewelddadige klanken; Hartmann lijkt alle academische stijl te laten varen om de luisteraar te overweldigen. Voor Hartmann was dat een overwogen keuze die voortkwam uit zijn maatschappelijke betrokkenheid. Voor hem was een hartstochtelijk humanistisch protest het enige mogelijke antwoord op de verschrikkingen van de oorlog. Ook het Allegro in het Concerto funebre is te begrijpen als een verklanking van de ontaarding van de maatschappij, én als het humanitaire protest van de samenleving daartegen. De muziek verklankt een onvermijdelijke confrontatie. Een confrontatie om te overleven. Ongetwijfeld heeft het totale maatschappelijke isolement dit stille protest een extra grimmig karakter gegeven.

De langzame delen van het concert ontlenen aan de sonore liggende akkoorden in het orkest een gevoel van tonale harmonie. Maar de muziek volgt niet een klassieke ontwikkeling. Het lijkt eerder een quasi geïmproviseerde solo met commentaren uit het strijkorkest. Het Allegro is in dit opzicht het meest uitgewerkte deel. Hoewel een drammerige motoriek zich lijkt meester te maken van het orkest, blijft de klank transparant. De aanhef is unisono. In de volgende ontwikkeling wordt de muziek tweestemmig, onderbroken door ritmische akkoord-passages. Hartmann maakt gebruik van een vrije fugatische schrijfwijze, waarin de thema’s gevarieerd, gespiegeld of omgekeerd worden. Typerend in het partituurbeeld is het veelvuldig gebruik van heletoonstoonladders en overmatige drieklanken. Hoewel uiteindelijk bijna alle twaalf tonen van het octaaf worden gebruikt (pan-chromatiek), blijft hierdoor toch een heldere, open klank behouden. De soloviool speelt over dit weefsehartmannl gevarieerde omspelingen, die overigens het uiterste aan virtuositeit vereisen. Wanneer de uitbarsting van het Allegro is uitgeraasd, volgt een cadens voor de solist, die overgaat in het laatste Koraal.

De geladen spanning geeft de muziek een laat-romantisch karakter. Hoewel Hartmann zichzelf nooit als een opvolger van Mahler heeft gezien, vertoont de emotionele getuigenismuziek van Hartmann grote verwantschap. Maar waar Mahler kon putten uit een kinderlijke fantasiewereld, zijn twee generaties later de sprookjes voorbij. Twee oorlogen maakten van Hartmann een gewetensvol humanist. Opmerkelijk is, dat de latere, na-oorlogse werken van Hartmann geen stilistische omslag vertonen. Blijkbaar was de noodzaak van de menselijke getuigenis voor Hartmann nog even voelbaar als in de oorlogsperiode.

Programmaboekje VU-kamerorkest, november 1995 met Marieke Blankenstijn als soliste

© Marien Abspoel