Igor Stravinsky Vioolconcert in D | Afdrukken |
zaterdag, 04 januari 2014 20:06

Igor Stravinsky - Vioolconcert in D 1931
1. Toccata    2. Aria I    3. Aria II    4. Cappriccio

Een concert is een goede gelegenheid om een werk als het middelpunt van de wereld te beschouwen. Je beluisterd het concert vanuit je situatie in de drukke buitenwereld, en je laat over je heen komen wat het concert jou over de wereld te vertellen heeft.
Dat overkwam Stravinsky misschien ook toen hij werkte aan het concert. Want als een caleidoskoop lijkt het werk vol te zitten met flarden, invallen, verwijzingen.

Samuel Dushkin en Igor Stravinsky zitten in een café. Igor krabbelt een 3-dubbelgreep op een bierviltje en vraagt Samuel of dat te spelen is. Samuel schud zijn hoofd. Igor zegt: "Quel dommage", wat zonde!
Later die dag wordt Stravinsky gebeld. Samuel: Ik heb het geprobeerd; het kan toch!
Dushkin schreef later:"Toen het concert klaar was, meer dan zes maanden later, begreep ik zijn teleurstelling toe ik eerst 'Nee' zei. Dit accoord, in verschillende aankleding begint ieder van de vier delen. Stravinsky noemt het zijn 'paspoort' tot het vioolconcert. "
Een toelichting bij het Vioolconcert van Stravinsky kan niet zonder deze bekende anecdote. Is het waar? Of misschien wat geromantiseerd? Een moeilijk woord, want volgens Stravinsky was zijn muziek niet romantisch. Romantisch was ook een beetje uit.
Wat is romantisch eigenlijk? of anti-romantisch?
Er zijn vele muziekstijlen die romantisch worden genoemd, zeg maar van Beethoven en Schubert tot de laatromantiek van Mahler, en nu weer de neo-romantiek.
Ook stromingen: liedkunst, grote epische symfonieën. Zwelgende strijkersklanken, Wagners opera's, enorme orkestbezettingen. Voor Stravinsky wellicht vooral de door hem zo bewonderde Tsjaikovsky.
Dat allemaal dus niet bij Stravinsky? Nee. Hij nam al ruim voor het vioolconcert in 1931 afscheid van de tumultueuze stijl die hij in Le Sacre had gebezigd.
Hij stond in het begin van de twintiger jaren aan de wieg van de neoklassieke stijl waarin hij terugblikt naar oudere muziekperioden in de renaissance en barok. Niet als plagiaat of zelfs niet citaat, waarvan in Pulcinella of Le Baiser de la Fée nog sprake is, maar wel in vorm en behandeling van de instrumenten. De delen Toccata, Aria 1, 2 lijken te verwijzen naar een franse suite uit de 17de eeuw. In de vorm heeft het concert veel weg van het Concerto grosso; De solist wordt geflankeerd door een solistisch spelend ensemble. Naar eigen zeggen was Stravinsky geïnspireerd door het Concert voor twee violen van Bach, en heeft hij vele duo-combinaties in het concert uitgewerkt. Veel thema's en motiefjes lijken op triviale straatdeuntjes, die naar elkaar toegespeeld worden en over elkaar heen buitelen. Vooral opvallend is de overstelpende variatie en vindingrijkheid waarmee Stravinsky van iedere maat weer een verrassing maakt. De muziek is grillig, soms teder en ingetogen, dan weer uitbundig, alsof alle instrumenten over elkaar heen buitelen. Bij vlagen komt een energieke dans over orkest en solist. Met name in de ritmiek blijft Stravinsky modern. Is er nauwelijks sprake van een breuk tussen eerdere en latere stijlperioden. En in de burleske hoekdelen klinkt plotseling de Russische dorpsscene van Petroesjka door.
Bijzonder aan de instrumentatie is dat Stravinsky de strijkers een terughoudende rol geeft. Meer als commentaar dan als tapijt, zoals dat in de romantiek gangbaar was. En de lange lijn is er al helemaal niet. Met als uitzondering misschien Aria II, hoewel daar de viool ook meer doolt dan dat de muziek zich lineair ontwikkelt. Misschien biedt Aria II wel de sleutel tot het 'paspoort' van Stravinsky, omdat het zich hier ontpopt als een omspeelde sequens, als een quasi 17de eeuwse stijlfiguur.
In zijn caleidoskopische werk lijkt Stravinsky ook naar zichzelf te verwijzen. Dat zien we overigens in dezelfde tijd ook terug bij Stravinsky's landgenoot Prokofiev. Met verwijzingen naar eigen werk krijgt het eigen universum van de componist als het ware gestalte. Zo horen we in menige vioolsolo de duivelse klank van l'Histoire du Soldat doorklinken. Het beginmotief vertoont veel gelijkenis met het Divertimento uit Le Baiser de la Fée. Ook een parafrase uit de kort hiervoor geschreven Apollon musagête klinkt door. Maar in tegenstelling tot in Apollon is in dit werk veel Dyonisisch tegenwicht te vinden.
De viool speelt uiteraard de hoofdrol, vaak als primus inter parus. Stravinsky geeft voorin de partituur aan dat Samuel Dushkin een belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de vioolpartij. Je kunt aan het concert aflezen dat die twee mannen met plezier op zoek zijn geweest naar alle mogelijke speelse variaties binnen de mogelijkheden van het instrument. Stravinsky kwam in contact met Dushkin door de directeur van Stravinsky's uitgever Schott, Willy Strecker, die een ontmoeting organiseerde in Wiesbaden, waar de twee direct aan de slag gingen met de opdracht voor een vioolconcert. Dushkin schreef dat hij Stravinsky adviseerde hoe zijn ideeën het beste toe te passen vanuit de mogelijkheden van de viool als concert instrument. "Wanneer hij een van mijn suggesties accepteerde, zelfs een eenvoudige verandering zoals uitbreiden van het bereik van de viool door de frase uit te rekken naar het onderoktaaf en bovenoktaaf, dan stond Stravinsky erop om de basisfundamenten eveneens aan te passen. Hij gedroeg zich als een architect die, gevraagd een kamer te wijzigen op de derde etage, naar de fundamenten moet afdalen om de verhoudingen van de gehele structuur te behouden."
De samenwerking leidde ook tot andere composities zoals de Duo concertante en het Divertimento, en vele gezamenlijke concerten.
De partij vergt ook het uiterste van de technische beheersing en daarnaast moet de violist de hoofdrol grijpen door een performance neer te zetten. Dat begint uiteraard al met het eerste accoord, dat als een rode draad alle delen verbindt.
De partituur staat opvallend vol met aanwijzingen in superlatieven, voor solist en orkestspelers: sempre staccatissimo possibile, cantando espressivo, brilliante, 'sombrez le son' (donkere toon voor de hobo's). Dat Stravinsky aan de piano en vanuit de pianoklank componeerde bewijst een aanwijzing bij de trompet, die een noot overneemt van de strijkers "quasi pedale".
Er is een oude opname van Stravinsky met Dushkin uit 1935. Opvallend is de slanke intieme klank en quasi-improviserende stijl die Dushkin laat horen. Zelfs enkele fragmenten op schellak platen zijn bewaard gebleven van de eerste uitvoering in Berlijn in 1931.
Met de oren van nu, kan je je afvragen of Stravinsky's vioolconcert wel zo on-romantisch is. Eigenlijk wordt er heel veel gezongen in het stuk. Maar er wordt weinig gezwelgd. De muziek wordt nooit sentimenteel. De zang gaat samen met de bitse grap en frivole dans. Misschien dat Stravinsky nog meer in deze esthetiek dan in de stijl terugblikt op de barok.
Hoewel het vioolconcert abstracter is dan de vroegere balletten van Stravinsky heeft het concert op zijn eigen wijze ook een dansant karakter. Dat heeft Balanchine bekrachtigd door er twee balletversies van te maken. Stravinsky was vooral gecharmeerd van de 1040 versie 'Balustrade'. Balanchine werkte veel met Stravinsky samen en stond aan de wieg van het abstracte ballet. Maar is het niet juist het abstracte werk, dat zich als een caleidoskoop verbindt met de hele wereld, zich telkens anders laat aanschouwen en de wereld op zijn eigen wijze belicht?
Mm… klinkt misschien wat romantisch.
En eigenlijk is het meest romantische aan dit vioolconcert nog wel dat verhaal met dat bierviltje van Samuel Dushkin…

Marien Abspoel