Troostrijk (voort)bestaan | Afdrukken |
woensdag, 18 april 2012 15:44

Ik heb gisteren God is Gek gelezen van Kluun. Lees je in een paar uur uit, een aanrader.

Hij stelt telkens dezelfde vragen aan bekende personen, aan echte levende en virtuele, overleden helden zoals filosofen en wetenschappers. Aan het einde van het boekje stelt hij de vragen nog eens aan zichzelf: hij weet het niet, maar hij denkt er wel zo het een en ander van.

Laat ik mezelf eens die vragen stellen.

Bestaat God?

Dat is voor mij een onbeantwoordbare vraag, want ik weet niet wie of wat God is, dus kan ik moeilijk oordelen over zijn bestaan of werken. Ik geloof niet in een superbrein met almacht die in z’n eentje en volgens zijn eigen ontwerp de wereld schept.
Maar om maar aan te geven hoe moeilijk ik die vraag vind: ik geloof wel in het bestaan van eenheid en relaties tussen van alles en nog wat in de wereld. Eenheid en verbondenheid zijn denk ik belangrijke gedachten die voor mij verbonden zijn met religieus gevoel (of zoiets).

Bestaat er een hoger doel in de wereld?

Dat lijkt mij een verkeerde vraag. Ik denk niet dat er een hoger doel bestaat buiten de wereld. En het is onzinnig om te vragen naar het bestaan van een hoger doel, maar dan buiten mezelf en andere mensen en weldenkende dieren om. Bestaat er een hoger doel in mij? Weer een verkeerde vraag. Ik denk niet dat we moeten spreken over het bestaan van een doel. Ik ben vooral verwonderd als ik eraan denk dat ik een hoger doel kan (be)denken. En ik ben ervan overtuigd dat het (be)denken van een hoger doel bijdraagt of (laat ik voorzichtig zijn) kan bijdragen aan de kwaliteit van het leven. Als je immers dat hogere doel gaat gebruiken om andere mensen, dieren en de wereld af te slachten voegt het minder toe dan het vernietigt. Is het misschien God die dat hogere doel voor mij bedenkt? Het maakt mij niet uit wie of wat zich in mij en met mij vermengd en met mij samen tot verwondering komt over een hoger doel: liefde, kunst, schoonheid.  Ik zie mijzelf niet zo strict gescheiden van andere mensen of dieren of de wereld. Kan mij het schelen als je een stukje inspiratie in mij als God benoemd of als evolutionaire overlevingsdrang?

Bestaat er een leven na de dood?

Die vraag is op zichzelf al verwarrend. Want mensen die deze vraag stellen bedoelen nooit, of je eraan moet twijfelen dat je kinderen na jouw dood nog bestaan. Of dat de wormen zich tegoed doen aan … Nee, deze vraag gaat om de gedachte dat jij of ik, een mens van vlees en bloed samenvalt met een persoon uit één stuk, met een eigen identiteit en bewustzijn. En zou die identiteit dan dat bewustzijn na de dood van het lichaam misschien voortleven in andere gedaante of locatie? En dan graag wel met enig gevoel voor continuïteit en herinnering van het voorgaande leven (en eerdere levens) want anders is er weinig voor te stellen bij het voortbestaan. Dan heb je gewoon weer een nieuw of ander leven. Nee, het moet toch een beetje hetzelfde zijn. En liefst wordt je dan ook nog beloond voor de ontberingen die je in het aardse hebt doorstaan.
Ik ben geneigd te denken dat er leven is na de dood, maar dat antwoord is misschien een beetje bevreemdend ja. Als ik dit zo opschrijf, of met jou of een andere vriend zit te praten, dan deel ik met jou een stukje identiteit. Sterker nog, samen met anderen bouw ik mee aan identiteit, waaraan ik mij laaf, waarin ik (meestal) woon. Die identiteit is voor mij niet zo vast. Is die van mij? Ik zie veel meer overeenkomsten tussen wat ik herken in identiteit rondom mij, en wat andere mensen doen. Dat kleine schilletje wat ik op uitnodiging misschien vertel over wie ik ben, maakt mij nog niet tot een losgeslagen, gesepareerd wezen?
Het is ook niet zo, dat je jezelf als persoon met veel moeite kunt verbinden met de omringende wereld. Het is eerder andersom: Je kunt jezelf als persoon niet onttrekken aan permanente invloed en verbinding met de omringende wereld.
Kortom, ik geloof niet in de principiële autonomie van mensen. Ik geloof dat autonomie eerder als een sociaal/juridische dan als een wezenlijke (essentialistische) term begrepen moet worden. Het ontbreken van die principiële autonomie maakt dat een onbestemd gevoel over identiteit bij mij wordt versterkt. Het lijkt mij een weinig zinvol idee dat mijn identiteit zich autonoom door de wereld zou worstelen.
Wat gebeurt er wanneer ik dood ga? Er gaat een lichaam dood, zoals we dat noemen. Maar wat we in het dagelijks taalgebruik met leven of liefde of identiteit bedoelen, is al bij leven en welzijn en lijden veel meer dan het begrip levend lichaam. Als ik nu bij leven en welzijn al mijn identiteit deel met jou en met mijn vrouw en kinderen, en de kneuterige Hollandse zuinigheidscultuur. Wat zou ik mij dan druk maken, dat wat we met z’n allen opbouwen aan identiteit en leven plotseling zou ophouden te bestaan, als er één zo’n lichaam tussenuit piept?

Voor mij is dit een troostrijke gedachte

Dan vraagt Kluun er telkens achteraan: weet u dat zeker?

Ik ben zowel uit filosofische grond als uit  levenservaring  overtuigd, dat alle zaken waarvan we het ‘bestaan’ bevragen een rationele constructie vereisen, vanuit allerlei afspraken en situering in een menselijke omgeving met menselijke verhoudingen van ruimte, tijd en sociale verhoudingen en historisch geheugen en ga maar door. Deze constructie is nodig om het ding of de persoon af te bakenen, te scheiden van de rest van de wereld, en de tijd stil te zetten. En verandering, want iets dat onder je handen verandert, kan je moeilijk op zijn bestaan bevragen. Dat geldt – denk ik – even hard voor een god, een persoon als voor materiële zaken zoals een tafel of een tekst in een boek. Daardoor ben ik aardig doordrongen van de onzinnigheid van vragen naar bestaan, en het verankeren van allerlei zekerheden in het bestaan van iets anders (zoals God).
Je zou kunnen zeggen dat het bestaan van iets dat je niet weet irrelevant is, tenzij je nu al in verbinding staat met dat onbekende iets, en terwijl door die verbinding al wederzijds invloeden worden uitgewisseld. Feitelijk zeg je daarmee dat dat iets een deel is van jou. Het is onzinnig om tegelijkertijd de noodzaak en invloed van dat iets te claimen, en tegelijkertijd te betogen, dat dat iets autonoom ten opzichte van jou bestaat.

Autonomie, God, waarheid, werkelijkheid. Het zijn kunstzinnige creaties. Het soort creaties die je telkens opnieuw moet creëren, net zoals een muziekstuk alleen bestaat, als je erbij bent, liefst meespeelt, luistert, je verwondert en je laat ontroeren.