Anton Bruckner : Achtste Symfonie C mineur | Afdrukken |
zaterdag, 25 december 2010 16:36

I   Allegro moderato
II  anton BrucknerScherzo: Allegro moderato; Trio: Langsam
III Adagio: Feierlich langsam, doch nicht schleppend
IV Finale: Feierlich, nicht schnell

Anton Bruckner (1824 - 1896) was een vrome, wat wereldvreemde en naïeve man, die vanuit een teruggetrokken leven als organist in het Oostenrijkse platteland een indrukwekkend symfonisch oeuvre creëerde. Bruckner bewonderde Wagner zeer. Dit blijkt uit tal van karikaturen die van de beide meesters zijn getekend. Wagner heeft, ondanks de nederigheid van Bruckner, ook zijn waardering uitgesproken diens werk, en accepteerde hartelijk Bruckners opdracht van de derde symfonie. Bruckner heeft zeker in zijn orkestratie elementen van Wagners stijl opgenomen, maar Wagners muziek is veel sensueler, individualistischer en stroomt eindeloos door. In vergelijking hiermee is Bruckners idioom veel abstrakter, gedistantieerder, klassieker ook. Beethoven en vooral de eenvoudige zangerigheid van Schubert komen Bruckner te hulp, waar Wagner niet past.

Bruckners kompositie-stijl is heel koraalachtig. Hij maakt veelvuldig van meerstemmige, kontrapuntische muzieklijnen. Ook typerend zijn de signaalthema's die in de trompetten en hoorns veelvuldig door de koralen heenklinken. De harmonische modulaties die zo prominent zijn in alle laatromantische muziek, lijken vaak belangrijker dan de thematische ontwikkeling. Zelfs binnen een thema(groep) moduleren de harmonieën zo heftig, dat de toonaard van het thema nauwelijks kan worden bepaald. Daardoor krijgt de muziek een onrust die in tegenspraak lijkt met de overwegend trage beweging. Dit zoekende karakter wordt versterkt doordat de muziek lijkt op een lappendeken: vele frasen, fragmenten en losse muzikale vondsten blijven drijvende brokstukken, steunberen die gezamelijk de kathedrale spanningsboog moeten dragen. Dat is zowel voor de uitvoerenden als voor de luisteraar een opgave.

In de laatste drie symfonieën van Bruckner zijn vier Wagnertuba's toegevoegd aan het orkest. Deze in opdracht van Wagner ontworpen instrumenten worden bespeeld door hoornisten, maar zijn in bouw verwant met de tuba. De wijdere, konische bouw draagt bij aan volle, ronde toon die kontrasteert met hoorns en trombones. Dit biedt ongekende mogelijkheden voor de orkestratie van klankkleuren in de lage registers. Met name in het langzame derde deel van de symfonie zijn de Wagnertuba's solistisch te horen. Overigens wisselen deze spelers in dit werk de Wagnertuba af met de hoorn (5-8).
Typerend voor de orkestratie-stijl van Bruckner is het veelvuldig unisono schrijven voor de blazers: Dezelfde tonen worden door meerdere blazers gespeeld. Hierdoor ontstaat de typerende orgelachtige klank: alsof een koppel-register (mixtuur) wordt uitgetrokken. Ook het gebruik van tremolo in de strijkers (zeer snel heen en weer strijken op dezelfde tonen) en het kombineren van koperblazers met de strijkers, is kenmerkend voor Bruckner. De Achtste Symfonie is de enige waarin Bruckner harpen gebruikt. Deze nemen in tal van passages een prominente rol op zich.

De Achtste Symfonie van Bruckner is de laatste die hij voltooide. Van de negende zijn slechts drie delen gereed gekomen. Dat is wellicht te wijten aan de lange tijd die gemoeid ging met het komponeren, en de volledige herziening van de Achtste Symfonie. Bruckner werkte aan de eerste versie van 1884 tot 1887. De revisie kwam pas half 1890 gereed. De symfonie is opgedragen aan de Oostenrijkse keizer Franz Josef I, die als dank de drukkosten betaalde. Bruckner herzag veel van zijn werken als een vertwijfelde reaktie op bemoeizuchtige dirigenten en critici. De bewerking van de Achtste symfonie resulteerde echter in ingrijpende veranderingen, die het werk een wezenlijk ander aanzien gaven. Zo werd de orkestbezetting uitgebreid van dubbele naar driedubbele houtblazers. Het einde van het eerste deel veranderde van ¦¦¦ in pp. In het Scherzo werd een nieuw Trio opgenomen.

De symfonie werd pas in december 1892 (met enige coupures) uitgevoerd onder Hans Richter. Het was een overweldigend succes; een van de weinige publieke huldes die de bescheiden komponist ten deel vielen.

Sindsdien zijn er verschillende versies van de symfonie in omloop gekomen. Leopold Nowak heeft zijn editie (1955) geheel gebaseerd op de revisie van 1890. De editie die Robert Haas prepareerde in 1939, en die hier gespeeld wordt, gaat ook uit van de versie uit 1890, maar neemt tevens passages op uit de Originalfassung van 1887, die in de revisie waren weggesneden. Wellicht heeft de dirigent van het orkest van München, Hermann Levi, een grotere hand gehad in deze coupures dan Bruckner zelf. Het blijft uiteraard een onbeantwoordbare vraag welke editie het meest met de diepste wensen van de komponist overeenkomt. Er zijn opmerkelijke verschillen tussen de Haas-editie en de Nowak-editie aanwijsbaar. Omdat de 'herstelde coupures' in de Haas-editie op tal van plaatsen kontrasterende overgangen creëren, krijgt de symfonie een ander karakter. Bovendien wordt de ontzagwekkende lengte van deze 'kathedrale' symfonie benadrukt; ruim tachtig minuten wordt het gehoor op de proef gesteld. Evenals de lange symfonieën die Mahler (in Bruckners voetspoor) schreef, ademt zo'n uitvoering de sfeer van een orkestraal ritueel.

I Allegro moderato

Het eerste deel bestaat uit een uitgebreide sonatevorm met drie thema-groepen, waarvan de hoofdvarianten hieronder worden weergegeven. De symfonie begint in een broeierige, Wagneriaanse sfeer, met het eerste thema direkt aan het begin in de lage strijkers.

bruckner s8 dl 1 1e thema

Het tweede thema kontrasteert met het eerste thema vooral in instrumentatie en klankkleur: het thema begint in mild G-majeur in de hoge strijkers.

bruckner s8 dl1 2e thema

Het derde thema met de even belangrijke ritmische begeleidingsfiguur is weer van een dreigend karakter en mond uit in grimmige toonladderfrasen.

 

Voorbeeld 3 Thema 3


Een zeer Mahleriaans spel met mineur en majeur in de hoorn, hobo en Wagnertuba markeert de overgang naar de doorwerking. Daarin neemt het tweede thema in omkering een belangrijke plaats in. Midden in de doorwerking vindt de muziek een rustpunt in een grandioze C-majeur wending, waarna de fluit matenlang de 'grondtoonaard' C-mineur verklankt. De doorwerking blijkt dan echter weer opnieuw te beginnen. De reprise maakt bovendien geen duidelijke entree zodat pas in de laatste passage een overweldigend C-mineur duidelijk maakt dat het deel is afgelopen. Na een reminiscentie van het eerste thema versterft de muziek in een gepreveld bevestigen van die éne oplossende noot C.

II Scherzo: Allegro moderato; Trio: Langsam

In de klassieke symfonische traditie wordt het (snelle) openingsdeel gevolgd door een kontrasterend langzaam tweede deel, waarop een snel scherzo volgt, en tot slot een finale. Omdat de openingsdelen van de latere symfonieën bij Bruckner steeds breder uitgemeten werden, dreigde het kontrast tussen de eerste twee delen te verdwijnen. Bruckner heeft daarom in de achtste en negende symfonie het traditionele schema omgedraaid, en laat het lange openingsdeel volgen door het scherzo. Hij kan daardoor afzien van een groteske afsluiting van het openingsdeel, en kiezen voor een verstilde, intieme afsluiting; het scherzo zet daarna immers kortdaad in. Zelfs een fluwelen revolutie in de symfonische traditie heeft verregaande gevolgen! Het gebruik van tremolo in de strijkers en de koraal-achtige schrijfwijze verlenen zelfs het Scherzo een monumentaal karakter. Door de eindeloze herhaling van de simpele thema's en ritmen krijgt de muziek een grimmig, demonisch en grotesk karakter. Het Trio dat als een rustpunt tussen de (herhaalde) scherzo-delen is ingeplaatst, frappeert direkt doordat de muziek tegen de verwachting in in 2/4 maat staat. De luisteraar treedt een kompleet andere wereld binnen. De muziek klinkt zorgeloos en zangerig, en even later opgewekt feestelijk. De harpen benadrukken de ongekompliceerde pastorale sfeer. Na de verstilde afronding van het Trio heeft de luisteraar echter nog de herhaling van het onverkorte Scherzo voor de boeg.

III Adagio: Feierlich langsam, doch nicht schleppend

Het derde deel is een zeer breed uitgemeten, glorieus en warmbloedig Adagio. Hoewel ook in dit deel verschillende themagroepen kunnen worden aangewezen, lijken de frasen meer als een liedvorm aan elkaar verbonden te zijn. Voortdurend is een dominante melodielijn aanwezig. De harpen komen solistisch tevoorschijn in een koraalpassage met een hemelse pracht en verstilling. Bruckner werkt in dit langste deel van de symfonie enkele keren toe naar een grandioze climax. In de slotpassage dragen de eerste violen hoorns en Wagnertuba's bij aan een melancholieke, pastorale sfeer van berusting; een onmiskenbare voorschaduw van Mahler's muziek.

IV Finale: Feierlich, nicht schnell

De Finale heeft Bruckner lang bezig gehouden. Het is ook het meest grillige en complexe deel van de symfonie, en volgt een uitgebreide sonatevorm.
De Finale komt bulderend binnenvallen met ritmische slagen en trompetsignalen. Het eerste thema, uitgeschald door hoorns en trombones heeft teveel verwantschap met Wagners Götterdämmerung om aan de aandacht te ontsnappen. Wagner overleed in 1883; Bruckner begon aan zijn Achtste symfonie het daaropvolgende jaar. Wellicht dat men hierin een ode aan de grote meester kan herkennen.

Voorbeeld 4 Thema 1 finale


Wanneer deze storm bedaard, ontvouwt zich in een langzamer tweede thema met belangrijke bijdragen van de Wagnertuba's.

Voorbeeld 5 Thema twee finale


Na (weer) een pastorale overgang, zet het derde thema in met opnieuw een ferme 4/4 beweging. De verwantschap met het derde thema van het eerste deel is opmerkelijk.


Voorbeeld 6 Thema drie finale

 

Ook de korte koraal-tussenfrasen waarmee de doorwerking begint, verwijzen direkt naar het derde deel. Bruckner creëert op deze wijze een samenhang die de gehele symfonie overspant. Het derde thema zweept de doorwerking op tot een onstuimig marstempo. In de glorieuze stemming laat Bruckner vervolgens citaten van zij eigen Zevende Symfonie doorklinken. De reprise van het eerste thema bevrijdt de muziek uit een fugatische vermenging van thema's. In de reprise vergunt Bruckner zich echter opnieuw talloze nieuwe vondsten en verwikkelingen voordat hij in een uitgesponnen coda uiteindelijk in rustiger vaarwater komt. De gehele coda is doordrongen van de grondtoonaard C-mineur. De symfonie is verlost van alle verwikkelingen en bereid zich voor op een waardige afsluiting in glorieus C-majeur.

Voor een uitgebreide toelichting op de Haas-editie zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Symphony_No._8_(Bruckner)

Programmaboekje VU-orkest, januari 1994

© Marien Abspoel