Karl Weigl: Phantastisches Intermezzo | Afdrukken |
zondag, 19 mei 2013 11:28

Karl Weigl werd geboren in 1881 (jaargenoot van Bartók) in Wenen en groeide op in een gegoede, geassimileerde joodse familie. Vanwege zijn jeugdige talent nam hij al op 15-jarige leeftijd privé lessen bij Zemlinsky, een vriend van de familie. Vanaf 1904 werkte Weigl twee jaar als repetitor onder Mahler, en hij beschouwde deze periode als de meest leerzame uit zijn leven.Karl Weigl
Weigl was een uitstekende leraar en hij gaf twintig jaar contrapunt en compositieles in Wenen. Beroemde dirigenten zoals Szell, Schreker en Furtwängler dirigeerden zijn werken.
In 1921 componeerde Weigl zijn Tweede Symfonie met als titel Pro Defunctis, gewijd aan de gevallenen van de Eerste Wereldoorlog. Oorspronkelijk was het Phantastisches Intermezzo gepland als 4e deel in deze Tweede Symfonie. Later heeft Weigl dit deel uit de Symfonie gehaald en tot een zelfstandige compositie omgewerkt.
Twee jaar eerder, in februari 1919 heeft Weigl een kort stuk voor vrouwenkoor en orkest afgerond met de titel Frühlingsfeier op het gelijknamige gedicht van Heinrich Heine. Markant aan de romanticus Heine is dat hij net als Weigl van joodse afkomst was en samenwerkte met Karl Marx. Het manuscript van Frühlingsfeier waarvan wij een kopie uit de New York Public Library hebben opgevraagd, blijkt verrassende overeenkomsten in motieven en thema’s te vertonen. Dat werpt licht op het Phantastisches Intermezzo, niet in het minst omdat Frühlingsfeier ons tekst geeft, die past op thema’s uit het orkestwerk.

Het Phantastisches Intermezzo opent met energie opgewekt in snelle triolen en springerige dansmotiefjes. Deze danspassage komt als een soort rondo vijf keer terug. In het genoemde koorwerk Frühlingsfeier gebruikt Weigl deze dansmotieven als inleiding en omspeling van het thema dat het vrouwenkoor zingt:

Das ist des Frühlings traurige Lust! / Die blühenden Mädchen, die wilde Schar, /

Sie stürmen dahin mit flatterndem Haar / Und Jammergeheul und entblösster Brust: / "Adonis! Adonis!"

In het Phantastisches Intermezzo klinkt dit thema eerst als onderstem in hobo, fagot, klarinet en hoorn. Dankzij het koorwerk komen we ook te weten dat de signalen in de houtblazers de aanroep van Adonis verklanken:

In het gedicht van Heine en ook in Frühlingsfeier van Weigl verschijnt Adonis pas in het derde couplet. In het Phantastisches Intermezzo komt dit langzame thema, voorafgegaan door een hoornfanfare, drie keer voor. De eerste twee keer klinkt het in majeur. Het zou een liefdesthema kunnen zijn. Of althans het verlangen naar liefde. Zou Adonis nog leven? Weigl geeft deze thematiek de eerste twee keer aan de strijkers die een pathetische maar toch ingetogen meerstemmigheid laten horen die sterk aan Bruckner doet denken. De blazers antwoorden met klaaglijke uitroepen. De derde keer klinkt het thema in mineur net zoals in de koorversie. De orkestratie is omgekeerd: de blazers solo en de strijkers geven antwoord. Deze keer past ook de sleuteltekst uit het gedicht:

Das wunderschöne Jünglingsbild,/ Es liegt am Boden blaß und tot,/
Das Blut färbt alle Blumen rot, / Und Klagelaut die Luft erfüllt, / "Adonis! Adonis!"


 

Deze muziek is gecomponeerd kort na de Eerste Wereldoorlog. De uitgesproken nagedachtenis aan de oorlog in de Tweede Symfonie maakt de associaties met oorlog aannemelijk. Als de ‘treurige Lust’ samen zou vallen met de militaire drift, dan legt de liefde inderdaad het loodje. Ook is de keuze en de interpretatie van het gedicht van Heine (uit 1844) in het licht van die tijd bijzonder. Typerend is een Mahleriaanse passage waar het koorthema verandert in een macabere mars van de klarinet, begeleid door het knekelige geluid dat ‘con legno’ met het hout van de strijkstok wordt geslagen op de snaren.
Wonderlijk genoeg volgt er na de dood van Adonis geen  treurzang of berusting. Het rondo zet weer in; het lijkt alsof de dansende stoet gewoon wegtrekt. Op naar een volgende Adonis. Het werk eindigt met een subtiele pizzicato, als een zeepbel die ploft.
De verwantschap met het eerdere koorwerk en het gedicht Frühlingsfeier maakt de titel ‘Phantastisches Intermezzo' raadselachtig. Is het omdat het onze fantasie prikkelt? Of is die fantasie alleen aan de oppervlakte. En is het ‘Intermezzo’ een profetische luwte tussen twee wereldoorlogen?
Weigl voorzag in 1938 bij de intocht van de Nazi’s in Oostenrijk dat voor hem als Jood en socialist geen toekomst in Oostenrijk lag, en hij emigreerde met zijn familie naar de Verenigde Staten, geholpen door Amerikaanse vrienden in Oostenrijk. Hij had in Amerika geen gemakkelijk leven als onbekende musicus in een immigrantencultuur in oorlogstijd. Hij keerde nooit terug naar Europa, mede vanwege zijn slechte gezondheid en hij overleed in 1949 in New York enige weken na de voltooiing van zijn achtste strijkkwartet.

Zoektocht naar de bladmuziek

Meestal regelt een orkest de bladmuziek met een simpele aanvraag voor huur aan de Nederlandse ditributeur Albersen, of aan de bibliotheek van de FASO of tegenwoordig met een download van het internet. Bij deze muziek van Weigl liep het anders. In 2002 is een CD uitgebracht van het RSO Berlin met Thomas Sanderling, die naast de Vijfde Symfonie ook dit Phantastisches Intermezzo uitvoert. Op de CD staat dat de muziek van uitgeverij Schott is. Albersen gaf echter aan dat de muziek niet te krijgen is, en ook Uitgeverij Schott bevestigde dat deze muziek niet in haar collectie zit, en waarschijnlijk in de Tweede Wereldoorlog is vernietigd. Op het internet was wel een verwijzing te vinden naar een collectie in Philadelphia, maar die gaven aanvankelijk geen gehoor. Via contact met het orkest uit Berlijn en het Zweedse CD label BIS kregen wij een aanbeveling bij de kleinzoon van Weigl, die evenals zijn grootvader Karl heet. Die bracht ons in contact met een musicoloog bij de Fleisher Collection in Philadelphia. Deze Fleisher Collection is een stichting, opgericht door een verlichte zakenman, Edwin A. Fleisher, die in de jaren dertig van de vorige eeuw een verzoek kreeg van studenten die een orkest wilden beginnen. Hij regelde een repetitieruimte en een dirigent. Omdat er geen muziek bleek te zijn, ging hij muziek importeren uit Europa. Dat heeft al met al geleid tot een collectie met nu meer dan 21000 titels, speciaal ook van Amerikaanse muziek, Latijnsamerikaanse muziek, en van immigranten naar de VS, zoals Weigl.
De Fleisher Collection is opgenomen in de Free University of Philadelphia. Zij waren bereid om de muziek uit te lenen (Dezelfde die gebruikt is voor de opname op het BIS label in 2002). Het kost moeite, en het orkest moet zelfs invoerrechten betalen om de muziek te lenen (sic!). Maar we kunnen wel vrij zeker zijn dat we een Nederlandse primeur laten horen.

De kleinzoon Karl Weigl beheert een goed gedocumenteerde website www.karlweigl.org die recent live is gebracht. Daar wordt voor het Phantastische Intermezzo opgemerkt dat het geïnspireerd is op het gedicht Frühlingsfeier en wordt verwezen naar een eerdere compositie Frühlingsfeier voor vrouwenkoor en orkest. Een autograaf van dit werk hebben we opgevraagd bij de NewYork public Library. Pas toen bleek dat er grote verwantschap bestaat tussen de twee werken. Aan de opname met Sanderling is te merken dat zij niet op de hoogte waren van deze verwantschap. De koorthema’s zijn daardoor teveel ondergesneeuwd.

Marien Abspoel, uitvoering 15/16 juni 2013 De Philharmonie o.l.v. Daan Admiraal