Johannes Brahms : Tweede Serenade in A Op.16 | Afdrukken |
zaterdag, 25 december 2010 15:54

1. Allegro moderato
2. Scherzo. Vivace
3. Adagio non troppo
4. Quasi Menuetto
5. Rondo. Allegro

De Serenade is in de 16e eeuw ontstaan als een muzikale groet, die gewoonlijk 's avonds in de buitenlucht werd gebracht aan een geliefde. Aanvankelijk was het vocale muziek; later kwam daar begeleiding bij - de luit en gitaar zijn haast spreekwoordelijke serenadeinstrumenten. In de 18e eeuw is een instrumentale vorm populair geworden. 'Serenade' stond toen meer voor een muzikaal karakter en instrumentatie. De standaardbezetting van een serenade bestond uit blazers, een contrabas en twee altviolen. Van cello's werd afgezien, want wandelen in de buitenlucht was voor hen niet weggelegd. Het eerste of laatste deel van een serenade moest een mars zijn, opdat de musici ordentelijk konden aantreden danwel vertrekken.
Johannes Brahms maakte als wonderkind furore met zijn expressieve pianospel. Zijn belangstelling ging echter ook uit naar komponeren. In de geest van die tijd was hij een groot romanticus, maar bleef de wortels met de duitse klassieke traditie voelen. De muzikale vormen, die door Haydn, Mozart en Beethoven volledig zijn ontwikkeld, zoals sonatevorm, scherzo, rondo en serenade vinden we ook bij Brahms. De serenade is natuurlijk lang niet meer alleen een muzikale groet, en heeft een orkestrale, symfonische dimensie gekregen. Doordat in de Tweede Serenade de violen ontbreken, krijgen de blazers alle ruimte voor hun muzikale lijnenspel. Deze 'vonst' is evenwel afkomstig uit de traditionele 18e eeuwse instrumentatie van de serenade.
Brahms koos de titel serenade ongetwijfeld vanwege het muzikale karakter dat hem voor ogen stond. Beide serenades zijn licht van toon; om het publiek te plezieren. Ze hebben niet de zwaarwichtigheid en monumentale struktuur van de bekende Beethoven-werken of de later door hemzelf gekomponeerde symfonieën. De serenades zijn oorspronkelijk geschreven voor enkelvoudige strijkersbezetting. Na de eerste uitvoeringen heeft Brahms echter zijn voorkeur uitgesproken voor een uitgebreid strijkorkest.
Beide werken zijn gekomponeerd in een voor Brahms roerige tijd. Toen de door hem bewonderde Robbert Schumann mentaal instortte, kwam Brahms hem helpen, en raakte in een gepassioneerde verhouding met Clara Schumann. Na de dood van de Schumann en het vertrek van Clara naar Berlijn, verbleef Brahms in 1858-59 vier maanden in Detmold, waar hij de gelegenheid aangreep om het hoforkest te leiden. Hier maakte hij zich de beginselen van de orkesttechniek meester.
Brahms heeft z'n hele leven de hete adem van Beethoven in z'n nek gevoeld, en het duurde tot halverwege z'n leven voor hij een symfonie durfde te schrijven. Brahms zette zich af tegen de groep 'nieuwe duitse' komponisten rond Liszt en Wagner; de symfonische vorm bleef voor hem wel als het grootste ideaal bestaan. De serenades zijn met bescheidener pretenties van de 26-jarige komponist te beschouwen als eerste stappen in die richting. Vanwege het heldere samenspel van de houtblazers en hoorns en de warme 'bronsgroen eikehout-klank' van de lage strijkers is de Tweede Serenade intiemer en persoonlijker dan de eerste.
De Serenade begint met een Allegro moderato in sonatevorm. Zonder introduktie treft het eerste thema direkt een diverterende stemming die we van een serenade mogen verwachten. De houtblazers treden voornamelijk paarsgewijs aan, hetgeen de helderheid en het speelse karakter versterkt.

Voorbeeld 1, Opening, eerste thema

Vanuit dit thema ontwikkelen zich meer beweeglijke frasen, die elkaar omspelen. De muziek zweept de spanning op in een overgangszin, waarna in het tweede thema de gemoedsrust weerkeert.

Voorbeeld 2, tweede thema

Dit thema lijkt door z'n eenvoud afkomstig van een kinderliedje, maar krijgt door verlenging en modulatie een lange adem. De spanningsboog wordt zonder onderbreking van de ene op de andere frase overgedragen.
De doorwerking en reprise volgen de regels van de sonatevorm, maar de harmonische uitwijdingen en tomeloze zangerigheid zijn onmiskenbaar romantisch en dragen Brahms' signatuur. De terugkeer naar de grondtoon A-groot met een nieuw thema in de hobo, even voor de reprise is ontroerend.

Voorbeeld 3.

Het tweede deel is een vederlicht energiek scherzo met een wiegend trio. Terwijl het scherzo-thema beweegt met een 2/4 ritmiek, volgt de begeleiding een 3/4 impuls. Deze speelse dansmuziek roept gedachten op aan Haydn, en de Hongaarse Dansen die Brahms rond deze tijd schreef.

Een breeduitgemeten Adagio non troppo met de aanduiding 'molto espressivo' vormt het hart van de serenade. Een soepel bewegend thema in de baslijn biedt de blazers ruimte voor omspelingen. Dramatische wendingen en een triomfantelijke uitroep in de hoorn brengen het deel tot een hoogtepunt, waarna de rust weerkeert met de baslijn, aanvankelijk alleen in de altviolen.

Hoewel een menuet vanuit de klassieke traditie een hofdans is in driekwarts-maat, volgt het Quasi Menuetto verrassend een zesachtsten-beweging, hetgeen de grote lijn en zangerigheid van de houtblazers ten goede komt. Het menuet wordt onderbroken door een trio met fragiel spel van hobo en fluit.

Na de uitroep door het hele orkest begint het Rondo-Allegro zoals het een sluitstuk van een klassieke serenade betaamd: de musici maken zich welgemoed op voor de aftocht. Brahms voegt zelfs een extra piccolo toe, om deze uitbundige stemming kracht bij te zetten. Maar dit deel volgt ondanks het telkens terugkerende rondo-thema toch een sonateopbouw. Het treffende tweede thema in de hobo blijft direkt in de gedachten rondzingen. Hier staat de serenade nog het dichtst bij de muzikale groet aan de geliefde, zoals de traditie begon.

Voorbeeld 4: tweede thema deel V

De doorwerking creëert zo'n spanningsboog, dat de aankomst bij de reprise als een triomfantelijke bevrijding wordt ervaren. De Serenade besluit dan ook in feeststemming.

© Marien Abspoel  gespeeld door VU-kamerorkest najaar 1992